Axelse Klederdracht
De Vrouwendracht
De Axelse vrouw draagt een ondermutsje van piqué met een wit kraalrandje,
waarop krullen met spelden werden bevestigd.
Over het ondermutsje wordt een kanten bovenmuts gedragen. De rand van de bovenmuts is gemaakt van brede handgekloste kant.
Rond haar hals draagt ze bloedkoralen met een rond gouden slot. De vrouw draagt een zwart jakje met korte mouwen
dat aan de achterkant een iets dieper uitgesneden hals heeft dan aan de voorkant.
Dit wordt ook wel het ‘mouwliefje’ genoemd.
Daarover draagt ze een beuk die rijkelijk versierd is met kraaltjes en pailletjes.
De ‘vleugeltjes’ op de schouders
bestaan uit een driehoekige doek van zijde met geborduurde of ingeweven bloemen.
Deze wordt op de schouders hoog (tot de oren) opgeplooid met behulp van stevig bruin papier en in
gewenste vorm vastgehouden met spelden.
Als kroon op het werk wordt een stevige stopnaald - zichtbaar- aan de bovenkant van de rugplooien gestoken.
Met spelden wordt de doek van voren en van achteren in de taille vastgezet.
Over een zwarte rok die aan de onderkant versierd is met een strook kant, wordt een gebloemde zwartzijden schort gedragen.
Meisjes werden vanaf het 4e jaar aangekleed als de moeder.
Het enige verschil was een zwarte ondermuts die was versierd met kraaltjes. Op hun 14e jaar werd de zwarte ondermuts vervangen door een ‘trekmuts’. Slechts een enkeling droeg de zwarte muts haar hele leven.
Soms heeft de vrouw een in kraalwerk uitgevoerd beursje met zilveren beugelknip.
De mannendracht
Op zijn hoofd draagt de Axelse boer een klein zwart petje van ongeveer
3 cm hoog. Het is gemaakt van zwart lakense stof met een glanzende klep.
Het zogenaamde ‘tientje’. Dit omdat de prijs jarenlang fl 1,10 is geweest.
Omdat het petje zo klein is,wordt het, met een zwart elastiekje
op het hoofd gehouden.
Rond zijn hals draagt hij een dasje van zwarte katoenen of zijden stof,
geborduurd met rode, groene en gele bloemmotieven.
Over het “zwarte” boezeroen, dat bovenaan met 2 gouden halsknopen sluit, draagt hij een hemdrok oftewel
een mouwloos vest.
Daarover wordt dan nog een jas, ook wel ’rok’ genoemd, gedragen. De zwarte klepbroek met wijde pijpen
is gemaakt van laken of bombazijn.De klep van de broek, in de volksmond ook als ‘snoeptafel’ gekend,
wordt gesloten met 2 zilveren broekstukken, de stikken genoemd.
De stikken (zilveren broekstukken) zijn versierd met een ruiter te paard,
daaromheen een latijns opschrift en het jaartal 1711. Deze broekstukken werden
tot ongeveer 1900 gemaakt, altijd met het jaartal 1711.
De betekenis van het Latijns opschrift is niet geheel duidelijk,
of werd niet altijd begrepen. De letters werden dan ook vaak in willekeurige volgorde ingegraveerd.